Ik dacht, ik ga toch maar eens even aankloppen bij de nieuwe bovenbuurvrouw. Dat dreunen van mijn woonkamer op die doffe vierkwartsmaat stuit toch op enig ongemak. Zoiets moet je gewoon smoren in de kiem, even bespreken. Ze is zich er vast niet van bewust dat de koffiekopjes uit m’n kast trillen, de boeken van de plank vallen, mijn zenuwgestel nu op een hakblok lijkt te liggen.
Komt goed.
Los van de gigantische puntnagels en de tatoeage van een doodshoofd op haar gezicht zie ik geen reden tot zorg. Uiterlijke kenmerken die me opvielen tijdens onze eerste ontmoeting.
Ik hoorde haar schreeuwen in het trappenhuis.
‘Is alles oké?’, vroeg ik bezorgd, mijn hoofd door de voordeur stekend.
Ze trok haar wenkbrauwen op, hield haar telefoon tegen haar borst en schreeuwde woedend:
‘Ja?! Hoezo?! Ik ben gewoon met m’n moeder aan het bellen! Djeeez!’, en liep verder.
Ik dacht: dit is foute boel, die vrouw spoort niet.
Maar toen heb ik mezelf al gauw even tot de orde geroepen.
Dat ze luid is en een smaak heeft die niet overeenkomt met de mijne, betekent niet dat het geen leuk mens kan zijn.
Ik weet inmiddels: als je denkt ‘ik vind diegene stom’, dan is diegene waarschijnlijk niet stom, maar doet hij gewoon iets wat jou niet uitkomt.
Mensen verwarren vaak ‘stomme mensen’ met mensen die dingen doen die jouw belang niet dienen.
Daar wil ik boven staan.
Vol goede moed liep ik de trap op en belde bij mijn bovenbuurvrouw aan.
Schoorvoetend werd de deur geopend door een man in de vorm van een kleerkast, die me intimiderend aankeek.
Achter hem zag ik de tien nagels met mijn buurvrouw eraan vast.
‘Ja?’, zei hij dreigend.
‘Ja, hallo’, zong ik op mijn allervriendelijkst, ‘ik ben de nieuwe onderbuurvrouw, en ik wou even zeggen: de muziek die jullie draaien klinkt erg hard in mijn huis, het trilt zelfs.’
De man gaf geen kick.
Ik ratelde dom door. ‘Toch wel gehorig huis dit, hè?’ Ik deed nog een neplachje voor de sfeer: ‘Hahaha. Hebben wij weer, gerenoveerd, en dan alsnog! Maar ja, de stad, hè. Nou ja, misschien wel fijn om even te bespreken toch? Kunnen we er samen iets op bedenken? Hebben jullie wel een ondervloer?’
De man zei niks en keek me alleen aan. Als blikken konden doden, was ik al gaan hemelen. Wat ik niet per se erg zou vinden, deze situatie ruilen voor een beetje zachtjes toeven op een wolk in het hiernamaals.
‘Ja,’ zei hij intimiderend, alsof het een dreigement betrof.
‘Maar jij moet weten,’ - hij maakte een knikje naar mijn buurvrouw - ‘zij houdt heel erg van muziek.’
Nou wist ik niet hoe te reageren.
God, ik wou dat ik adremmer was.
Ik had ook een hele andere reactie verwacht.
Iets van: ‘Oh, leuk je te leren kennen, sorry, staat het te hard? Daar was ik me niet van bewust, ik zet het direct zachter en hier heb je mijn telefoonnummer, mocht er iets zijn.’
God, wat zijn de mensen toch moeilijk.
Wat een gedoe.
Wat moet je dan zeggen?
’Oh, je houdt héél erg van muziek? Wat bijzonder. Nee, dan draai het vooral zo luid als je wil joh.’
Maar ik zei, met de dood in het hart:
‘Oké.’
En ik droop de trap af.
Met lege handen.
Wordt vervolgd….
📝 Ik, Shelley (Michèlle Schimscheimer), schrijf een vrolijk feuilleton over het gedoe en gedonder dat leven en liefde is.
✉️ Wil je wekelijks meelezen? Schrijf je dan in, dat is gratis!
❤️🔥 Extra lief: word betalend lid – vanaf vijf piek per maand.
🙏 Of doneer eenmalig @ SupportShelley